Advies en begeleiding bij muzikaal-erfgoedzorg

 

De geschiedenis van de hafabra (harmonies, fanfares en brassbands) gaat meer dan 200 jaar terug.

Van elite naar het gewone volk

De eerste amateurmuziekkorpsen ontstonden in de tweede helft van de achttiende eeuw. Met de val van het Ancien Regime ontstond een klimaat waarin de burgerij een prominentere rol opeiste op cultureel vlak. De stichtende en spelende leden van de eerste amateurmuziekverenigingen waren de lokale politieke, economische en intellectuele elite van een dorp of stad. De verenigingen zorgden voor muzikaal speelplezier, luisterden feesten op en deden aan liefdadigheid. 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw zou het muziekkorps steeds meer democratiseren. Ook gewone dorpsmensen richtten een korps op, doorgaans met de (financiële) steun van de plaatselijke adel, industriëlen of dorpsnotabelen (pastoor, arts, schoolmeester of notaris). Tezelfdertijd ontstonden firma- en fabrieksfanfares en gingen ambtenaren bij bijvoorbeeld de spoorwegen en de brandweer zich verenigingen.

Geen kermis zonder concert van de lokale muziekvereniging (detail uit het programma van harmonie Sint-Cecilia uit Merchtem uit 1958)Geen kermis zonder concert van de lokale muziekvereniging (detail uit het programma van harmonie Sint-Cecilia uit Merchtem uit 1958)

Lokale helden

De muziekvereniging was het paradepaardje van de gemeente. Ze was steevast van de partij op dorpsactiviteiten zoals carnaval, Nieuwjaar, nationale feestdagen, de kermis, de inhuldiging van een monument, de doortocht van hoogwaardigheidsbekleders, de opening van een nieuwe winkel, processies, huwelijks- en begrafenismissen, bedevaarten, de inhuldiging van kerkelijke gebouwen, enz.

Muzikanten én dorpelingen identificeerden zich met hun vereniging. Nam het lokale korps deel aan een festival of concours, dan werd ze bij terugkeer vaak met veel luister onthaald door de dorpsgenoten. Haalden ze bovendien nog een prijs in een van de categorieën (het mooiste uniform, het mooiste vaandel, het korps dat de verste afstand had afgelegd, ...) dan werden de muzikanten als lokale helden onthaald. Voor de spelende leden betekende deelname aan een festival of tornooi een mooie gelegenheid om een stukje van de wereld te zien, op een moment dat de transportmogelijkheden nog heel beperkt waren. Om het prestige van het eigen korps en de gemeente te vergroten, organiseerden heel wat verenigingen zelf tornooien met de steun van hun lokale overheid (een taak die later door de muziekfederaties werd overgenomen). Niemand wou achterblijven: in de tweede helft van de negentiende eeuw schoten de muziekverenigingen als paddenstoelen uit de grond.

Het kioskconcert is voor veel verenigingen een vaste traditie (Harmonie Sint-Cecilia, Poperinge, 1988 - collectie Huis van Alijn, Gent)Het kioskconcert is voor veel verenigingen een vaste traditie (Harmonie Sint-Cecilia, Poperinge, 1988 - collectie Huis van Alijn, Gent)

Met jeugdopleidingen, aantrekkelijke uniformen en majorettenkorpsen konden de verenigingen opnieuw een jong publiek aanspreken (Harmonie Moed en Vlijt, Kuurne - collectie Huis van Alijn, Gent)Met jeugdopleidingen, aantrekkelijke uniformen en majorettenkorpsen konden de verenigingen opnieuw een jong publiek aanspreken (Harmonie Moed en Vlijt, Kuurne - collectie Huis van Alijn, Gent)

Dorpsruzies en manipulaties

Het bestaan van de korpsen leidde vaak tot concurrentie tussen dorpsgenoten, naburige dorpen en korpsen. Tegenstrijdige politieke en economische belangen konden een dorp verdelen. In België beschouwden katholieke, liberale, en later ook socialistische strekkingen de muziekvereniging als een middel om hun idealen te verspreiden en mensen aan zich (hun partij) te binden. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden de verenigingen steeds vaker gedwongen om politieke kleur te bekennen, wat tot heel wat scheuringen leidde. Ook de rivaliteit tijdens de concours was groot, met tal van misbruiken, waaronder vervalste ledenlijsten, tot gevolg.

Nieuwe uitdagingen en een nieuwe start

Met de Eerste Wereldoorlog zouden veel korpsen het moeilijk krijgen. De Duitse overheid verbood de organisatie van feestelijkheden en repetities en eiste al het koperwerk op, waaronder muziekinstrumenten. Het verenigingsleven viel nagenoeg stil. Toch zouden na de oorlog veel verenigingen opnieuw recht krabbelen. Financiële problemen probeerden ze vaak het hoofd te bieden door te fuseren. De Wereldoorlogen brachten een tijdperk van verval met zich mee. Andere manieren van vrijetijdsbeleving zoals toneel en sport werden populairder, de productie van platen zorgde ervoor dat mensen gemakkelijk passief van muziek konden genieten, nieuwe muziekstijlen zoals de jazz concurreerden met het traditionele hafa-repertoire. Veel verenigingen zagen hun ledenaantallen de dieperik induiken. Steeds minder voelde de jeugd zich aangetrokken.

De muziekkorpsen bleven niet bij de pakken zitten en gingen op zoek naar oplossingen: een moderner repertoire, het toelaten van vrouwen, aantrekkelijke uniforms, de stichting van drumbands en majorettes, investeren in de jeugdopleiding, oprichten van jeugdafdelingen, nauwer samenwerken met muziekscholen, ... In de naoorlogse periode zouden de korpsen meer en meer van de straat naar de concertzaal trekken om het oubollige imago van de amateurmuziekbeoefening op te krikken.

Ook de koepels waren zuilgebonden - Fedekam voor de katholieke ...Ook de koepels waren zuilgebonden - Fedekam voor de katholieke ... ... en Felim voor de liberale.... en Felim voor de liberale.

In dezelfde periode kregen de muziekverenigingen ondersteuning van hiertoe opgerichte federaties: het Koninklijk Verbond van België, de zuilgerichte federaties Fedekam, Felim en VFSMZ, later ook de Vlaamse Brassbandfederatie. Ze traden op als belangenbehartigers van de korpsen, speelden hun rol inzake auteursrechten, verzekeringen, subsidies, reglementeerden de tornooien en probeerden het imago van de blaasmuziek op te krikken. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw nam Vlamo, de Vlaamse amateurmuziekorganisatie, die rol over.

Naar: Elisabeth Bruyneel, e.a., Veel volk verwacht: populaire muziekcultuur in Vlaams-Brabant sinds 1800, Leuven: Uitgeverij Peeters, 2012.

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn

De geschiedenis van de hafabra (harmonies, fanfares en brassbands) gaat meer dan 200 jaar terug.

Van elite naar het gewone volk

De eerste amateurmuziekkorpsen ontstonden in de tweede helft van de achttiende eeuw. Met de val van het Ancien Regime ontstond een klimaat waarin de burgerij een prominentere rol opeiste op cultureel vlak. De stichtende en spelende leden van de eerste amateurmuziekverenigingen waren de lokale politieke, economische en intellectuele elite van een dorp of stad. De verenigingen zorgden voor muzikaal speelplezier, luisterden feesten op en deden aan liefdadigheid. 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw zou het muziekkorps steeds meer democratiseren. Ook gewone dorpsmensen richtten een korps op, doorgaans met de (financiële) steun van de plaatselijke adel, industriëlen of dorpsnotabelen (pastoor, arts, schoolmeester of notaris). Tezelfdertijd ontstonden firma- en fabrieksfanfares en gingen ambtenaren bij bijvoorbeeld de spoorwegen en de brandweer zich verenigingen.

Geen kermis zonder concert van de lokale muziekvereniging (detail uit het programma van harmonie Sint-Cecilia uit Merchtem uit 1958)Geen kermis zonder concert van de lokale muziekvereniging (detail uit het programma van harmonie Sint-Cecilia uit Merchtem uit 1958)

Lokale helden

De muziekvereniging was het paradepaardje van de gemeente. Ze was steevast van de partij op dorpsactiviteiten zoals carnaval, Nieuwjaar, nationale feestdagen, de kermis, de inhuldiging van een monument, de doortocht van hoogwaardigheidsbekleders, de opening van een nieuwe winkel, processies, huwelijks- en begrafenismissen, bedevaarten, de inhuldiging van kerkelijke gebouwen, enz.

Muzikanten én dorpelingen identificeerden zich met hun vereniging. Nam het lokale korps deel aan een festival of concours, dan werd ze bij terugkeer vaak met veel luister onthaald door de dorpsgenoten. Haalden ze bovendien nog een prijs in een van de categorieën (het mooiste uniform, het mooiste vaandel, het korps dat de verste afstand had afgelegd, ...) dan werden de muzikanten als lokale helden onthaald. Voor de spelende leden betekende deelname aan een festival of tornooi een mooie gelegenheid om een stukje van de wereld te zien, op een moment dat de transportmogelijkheden nog heel beperkt waren. Om het prestige van het eigen korps en de gemeente te vergroten, organiseerden heel wat verenigingen zelf tornooien met de steun van hun lokale overheid (een taak die later door de muziekfederaties werd overgenomen). Niemand wou achterblijven: in de tweede helft van de negentiende eeuw schoten de muziekverenigingen als paddenstoelen uit de grond.

Het kioskconcert is voor veel verenigingen een vaste traditie (Harmonie Sint-Cecilia, Poperinge, 1988 - collectie Huis van Alijn, Gent)Het kioskconcert is voor veel verenigingen een vaste traditie (Harmonie Sint-Cecilia, Poperinge, 1988 - collectie Huis van Alijn, Gent)

Met jeugdopleidingen, aantrekkelijke uniformen en majorettenkorpsen konden de verenigingen opnieuw een jong publiek aanspreken (Harmonie Moed en Vlijt, Kuurne - collectie Huis van Alijn, Gent)Met jeugdopleidingen, aantrekkelijke uniformen en majorettenkorpsen konden de verenigingen opnieuw een jong publiek aanspreken (Harmonie Moed en Vlijt, Kuurne - collectie Huis van Alijn, Gent)

Dorpsruzies en manipulaties

Het bestaan van de korpsen leidde vaak tot concurrentie tussen dorpsgenoten, naburige dorpen en korpsen. Tegenstrijdige politieke en economische belangen konden een dorp verdelen. In België beschouwden katholieke, liberale, en later ook socialistische strekkingen de muziekvereniging als een middel om hun idealen te verspreiden en mensen aan zich (hun partij) te binden. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden de verenigingen steeds vaker gedwongen om politieke kleur te bekennen, wat tot heel wat scheuringen leidde. Ook de rivaliteit tijdens de concours was groot, met tal van misbruiken, waaronder vervalste ledenlijsten, tot gevolg.

Nieuwe uitdagingen en een nieuwe start

Met de Eerste Wereldoorlog zouden veel korpsen het moeilijk krijgen. De Duitse overheid verbood de organisatie van feestelijkheden en repetities en eiste al het koperwerk op, waaronder muziekinstrumenten. Het verenigingsleven viel nagenoeg stil. Toch zouden na de oorlog veel verenigingen opnieuw recht krabbelen. Financiële problemen probeerden ze vaak het hoofd te bieden door te fuseren. De Wereldoorlogen brachten een tijdperk van verval met zich mee. Andere manieren van vrijetijdsbeleving zoals toneel en sport werden populairder, de productie van platen zorgde ervoor dat mensen gemakkelijk passief van muziek konden genieten, nieuwe muziekstijlen zoals de jazz concurreerden met het traditionele hafa-repertoire. Veel verenigingen zagen hun ledenaantallen de dieperik induiken. Steeds minder voelde de jeugd zich aangetrokken.

De muziekkorpsen bleven niet bij de pakken zitten en gingen op zoek naar oplossingen: een moderner repertoire, het toelaten van vrouwen, aantrekkelijke uniforms, de stichting van drumbands en majorettes, investeren in de jeugdopleiding, oprichten van jeugdafdelingen, nauwer samenwerken met muziekscholen, ... In de naoorlogse periode zouden de korpsen meer en meer van de straat naar de concertzaal trekken om het oubollige imago van de amateurmuziekbeoefening op te krikken.

Ook de koepels waren zuilgebonden - Fedekam voor de katholieke ...Ook de koepels waren zuilgebonden - Fedekam voor de katholieke ... ... en Felim voor de liberale.... en Felim voor de liberale.

In dezelfde periode kregen de muziekverenigingen ondersteuning van hiertoe opgerichte federaties: het Koninklijk Verbond van België, de zuilgerichte federaties Fedekam, Felim en VFSMZ, later ook de Vlaamse Brassbandfederatie. Ze traden op als belangenbehartigers van de korpsen, speelden hun rol inzake auteursrechten, verzekeringen, subsidies, reglementeerden de tornooien en probeerden het imago van de blaasmuziek op te krikken. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw nam Vlamo, de Vlaamse amateurmuziekorganisatie, die rol over.

Naar: Elisabeth Bruyneel, e.a., Veel volk verwacht: populaire muziekcultuur in Vlaams-Brabant sinds 1800, Leuven: Uitgeverij Peeters, 2012.

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn