Archivaris Michiel Vandenabeele nam de collectie bladmuziek van de Gentse Opera onder handen.

In mijn vorige artikel over de geschiedenis van het Gentse opera-archief dat zich bevindt in het Gentse Stadsarchief (SAG), had ik het al over de grote collectie partituren die daar aanwezig is. Deze bladmuziek was de focus van het tweede deel van mijn stage in het SAG. De omvang van dit archiefbestanddeel is groot: 632 dozen, wat zo’n 73.6 meter archief is. Te groot voor de duur van een stage. Hoe ver ik uiteindelijk ben geraakt, komt later aan bod.

Vraag van het SAG

Vroeger beschikte men in het SAG over een mooie inventaris van de partituren, maar deze werd in de loop der jaren misplaatst en is zoekgeraakt. De medewerkers van het SAG merkten op dat de partituren van de Gentse Opera meer opgevraagd werden dan de andere stukken uit het opera-archief. De toegevoegde waarde voor de ontsluiting van deze archiefstukken was dan ook evident. In samenspraak met het SAG besliste ik om deze reeks opnieuw voor de gebruiker te ontsluiten. Hiervoor werd mij aangeraden om eerst enkele personen te contacteren die de partituren vroeger gebruikt hadden.

De stomme van Portici werd in Gent al in 1829 opgevoerd (foto: Stadsarchief Gent)De stomme van Portici werd in Gent al in 1829 opgevoerd (foto: Stadsarchief Gent)

Vraag van de gebruiker

Om de stem van de gebruiker bij de ontsluiting te betrekken, peilde ik naar hun ervaringen met het archief van de Gentse Opera en meer bepaald met de partituren. De antwoorden lagen in de lijn van wat ik verwachtte. De belangrijkste opmerking was het gebrek aan een helder overzicht van de bladmuziek van de opera’s. In samenspraak met het SAG en mijn promotor, professor Frank Scheelings, werd het duidelijk dat dit de belangrijkste focus zou worden.

De zoektocht naar een passende muziekstandaard

Met dit doel voor ogen, zocht ik naar een passende standaard om deze partituren te ontsluiten. Al snel werd duidelijk dat een dergelijke standaard, rekening houdende met de doelstellingen en tijdslimiet van dit project, niet bestond. Om mijn aanpak voldoende te onderbouwen, ging ik ten rade bij verschillende gespecialiseerde instellingen: de muziekbibliotheek van het Gentse Conservatorium en deze van de Gentse Opera, alsook het centrum voor muzikaal erfgoed Resonant. Vervolgens analyseerde ik verschillende bestaande standaarden voor toegangen op bladmuziek.
Aan de hand van deze bezoeken werd onder meer beslist om de VIAF of Virtual International Authority File database te gebruiken (http://viaf.org) Deze database zou ervoor zorgen dat authority control kon uitgevoerd worden op velden zoals de naam van de componist.
Aan de hand van mijn analyse van de bestaande standaarden voor de toegang tot bladmuziek, kon ik verschillende velden in mijn toegang beter uitwerken om op deze manier dubbelzinnigheden te vermijden. De standaarden die werden geanalyseerd waren:

Naast deze standaarden deed ik ook inspiratie op uit de inventaris van de muziekbibliotheek van Jan Baptist Benoit die in 2003 door Jan Dewilde, Ron Van den Branden en Edward Vanhoutte in samenwerking met het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) werd opgesteld (1).

Beschrijvingsvelden van de toegang

Met het oog op volledige ontsluiting van de partiturenreeks werden een groot aantal beschrijvingsvelden in de toegang opgenomen. Een kleine toelichting van deze velden is hier op z’n plaats:

Volgens de aantekeningen werd de aria 'Amour sacré de la patrie' niet volledig gezongen (foto: Stadsarchief Gent)Volgens de aantekeningen werd de aria 'Amour sacré de la patrie' niet volledig gezongen (foto: Stadsarchief Gent)

Opstart en verderzetting van het project

Gezien de grote omvang van de reeks partituren werd al snel duidelijk dat het behandelen van een dergelijke hoeveelheid archiefstukken gezien mijn beperkte stagetijd niet haalbaar was. Uiteindelijk verwerkte ik een totaal van 200 dozen, ongeveer een derde van de totale reeks partituren. Gelukkig werd er beslist dat het project opvolging zou krijgen na mijn stage, met name door het inschakelen van een vrijwilliger. Met deze mogelijkheid in achterhoofd heb ik mijn werk in het SAG zo goed mogelijk proberen te documenteren, zodat de opvolging vlot zou verlopen. Naar het einde van mijn stage toe werd een enthousiaste vrijwilliger gevonden, die meteen aan de slag ging. Ikzelf kon de vrijwilliger tijdens deze beginfase nog enkele dagen begeleiden. Op deze manier konden de obstakels waarmee ik geconfronteerd werd, door de vrijwilliger vermeden worden. De verdere ontsluiting van de partiturenreeks van de Gentse Opera wordt opgevolgd door het SAG.

 

(1) Jan Dewilde, ‘“Tal van oude muziekboekskens” De familie Benoit en het muziekleven in Harelbeke tijdens de 19de eeuw.’ Harelbeke: Stad Harelbeke, 2003. 54 p.

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn